|
Repertoire: info over Passacaglia, Bach
Johann Sebastian Bach (1685-1750)– Passacaglia in c kleine terts, BWV 582 (bew. Arie van Hoek) Het is niet bekend in welk jaar Johann Sebastian Bach de Passacaglia, BWV 582 heeft geschreven, maar algemeen wordt aangenomen dat het stuk omstreeks 1710 is ontstaan, omdat het duidelijk stilistische overeenkomsten vertoont met de Triosonates, BWV 525-530, die in dat jaar werden gecomponeerd. De Passacaglia is zonder twijfel een van de beroemdste, zogenaamde vrije (niet aan de liturgie gebonden) orgelwerken van de Thomascantor . Het is volgens de kenners het absolute hoogtepunt van de Noord-Duitse basso-ostinato-techniek, waarbij een vast thema van vier of acht maten, in dit geval met grote intervalsprongen als de pas van een haan (passacaglia) eindeloos wordt herhaald en van omspelingen wordt voorzien. Bach zou Bach niet zijn als hij er niet een prachtige fuga op de eerste vier maten van de Passacaglia aan had toegevoegd. Bach schreef de Triosonates overigens voor een type clavecimbel dat was uitgerust met twee manualen (klavieren) en pedaal, d.w.z. klavier voor de voeten. Dat instrument werd behalve voor kamermuziek gebruikt om leerlingen te laten studeren op een toetsinstrument zodat ze daarvoor niet steeds het orgel moesten gebruiken. De stukken waren bedoeld als studiemateriaal voor zijn oudste zoon Wilhelm Friedeman. Ook de Passacaglia, BWV582 kan heel goed worden vertolkt op dit pedaal-clavecimbel, maar de grootsheid en brede dictie komen het beste tot hun recht op een Schnitger-orgel, zoals die ergens in het noorden van Nederland of Duitsland te vinden zijn. Onze goede vriend, hoornist en componist Arie van Hoek heeft dit grandioze werk geïnstrumenteerd voor septet, hoogstwaarschijnlijk met Septime in het achterhoofd. In de bewerking heeft hij de specifieke mogelijkheden van de diverse instrumenten uitgebuit, om zo de structuur en de kleuren van dit meesterwerk ook in een redelijk forse kamermuziekbezetting volledig tot hun recht te laten komen. Terug naar
repertoire. |